Het is nog niet zo erg als bij de zware IJzel van 2 maart 1987, maar het brengt mij terug bij een ijzelverhaal uit de tijd van mijn eerste baan, bij het Natuurkundig Laboratorium van de Rijksuniversiteit Groningen als Leerling-bediende (loopjongen). Dat was nog voordat de vijfdaagse werkweek, oftewel de vrije zaterdag werd ingevoerd.
Op zaterdag werkten we tot 13:00 uur, dan pas begon het weekend.
Ik was "in de kost" bij mijn grootouders, en om het andere weekend ging ik "naar huis", zo was het regime. Dan kon mijn moeder me zien en, vooral, de was voor me doen. Niet dat mijn stiefvader stond te juichen als ik er was: dat ik op mijn zeventiende uit huis gegaan was, was voornamelijk vanwege de "spanningen" tussen hem en mij.
Het was vrijdag, een weekend dat ik niet verondersteld werd naar huis te gaan. Maar er was een bijzondere omstandigheid, en de hoogleraar-directeur riep het personeel bijeen. Hij mocht, binnen de regels, ijsvrij verlenen: een universiteit is immers ook een onderwijsinstelling?
En er lag ijs. Natuurijs, dat op de meeste ijsbanen sterk genoeg was. Kanalen waren onbetrouwbaar. En er was dooi voorspeld, terwijl het ijs er nog niet zo lang lag. De hoogleraar-directeur deelde mee, dat wie dat wou, de volgende dag, zaterdag, ijsvrij mocht nemen.
Met een serieus gezicht proclameerde hij de voorwaarde, dat je dan natuurlijk wel moest gaan schaatsen! Ik meende daarna zijn wang even te zien opbollen, ik kende hem langer dan die dag...
Ik dacht aan mijn vriendin, die ik op de ijsbaan in ons dorp had gevonden. Of zij mij eigenlijk, want ik had een gentlemen's agreement met een vriend die ook een oogje op haar had, en "oudere rechten". Op de ijsbaan sprak ik even met haar en haar vriendin - de zus van die vriend. Toen ze bijna viel greep ze mijn hand en liet niet weer los. Zodoende.
Reden genoeg om "dus" te gaan schaatsen, en mezelf daarmee een vervroegd extra weekend thuis in te loodsen. Ik haalde mijn spullen uit mijn kosthuis, om daarna de bus te nemen naar het ouderlijk huis. Dat fietstochtje was voor mij nog redelijk te doen, maar het begon te ijzelen.
De normale reis was met de bus, eerst van Groningen naar Assen, dan van Assen naar Zweeloo.
De chauffeur van de bus naar Assen besloot niet te rijden. Oke, van Groningen naar Assen rijdt ook een trein.
In Assen was ik halverwege, maar daar was het inmiddels ook gaan ijzelen. De chauffeur die voor lijn 22 was ingeroosterd, zag het niet zitten.
Uiteindelijk was er een chauffeur, die graag naar huis wou en zou proberen hoever hij kon komen. Er waren nog enkele passagiers die ook mee wilden, het avontuur tegemoet.
Het bleek inmiddels erg glad geworden op de weg, en dat is bepaald niet overdreven geformuleerd. De snelheid zakte naar omstreeks stapvoets, maar we zaten nog steeds warm in de bus. Er was een stuk klinkerweg dat enigszins bol was, en de bus gleed onherroepelijk naar de zijkant van de weg. Langs de kant waren plaggen weggestoken uit de berm, als vorm van onderhoud. De bus glibberde langs die afgestoken rand, maar in de berm stonden ook bomen. Een paar keer moesten wij als passagiers, proberen de bus verder de weg op te duwen, teneinde beschadiging te voorkomen. Er waren een paar sterke kerels bij, en zo lukte ook dat.
In Beilen vond de chauffeur het welletjes. Hij vond verderrijden absoluut onverantwoord. Daar stond ik, om elf uur 's avonds. De meeste inzittenden waren toen bijna thuis, ik moest nog zo'n 20 kilometer.
Ach, ik had nog met de trein terug gekund naar Groningen, maar welke toestand zou ik daar aantreffen? Vanaf het station was het toch ook nog een flink eind naar mijn kamer.
Het woord "mietje" was niet zo in zwang als nu, maar ik wou me niet laten kennen: ik besloot te gaan lopen, vastbesloten als ik was om de volgende dag op de ijsbaan van ons dorp te schaatsen, en zo het spel van de prof te winnen.
Op straat in Beilen was een aantal mensen aan het schaatsen bij het licht van de straatlantaarns. In de berm was het wel wat zwaarder lopen, maar ik hield mijn benen tenminste onder me, wat op straat onmogelijk was.
Mijn weekendtas hing ik aan de ceintuur van mijn jas om mijn handen vrij te hebben en niet voortdurend het gewicht aan mijn armen. Een beetje schikken en schuiven, zo het was redelijk lopen.
Het was niet al te koud, er was weinig wind, en het ijzelen was opgehouden, op een paar spettertjes na.
De nacht was gelukkig niet pikdonker buiten de dorpen. Ik kon redelijk mijn weg vinden en obstakels vermijden. Mijn kleding was berekend op dit weer, en door in beweging te blijven bleef ik warm genoeg. Alleen een beetje koude voeten. Ik kende de weg, al had ik die nog nooit gelopen, en zeker niet onder deze omstandigheden. Het voelde prettig avontuurlijk, al had ik best nog iets willen eten en iets warms drinken. Ik had niets bij me.
Het was in het holst van de winternacht, omstreeks vier uur 's morgens, toen ik het ouderlijk huis bereikte. Hoe nu verder? Ik had geen sleutel; het zou een vermogen gekost hebben om alle gezinsleden een sleutel te geven. Bovendien kwam ik onaangekondigd. Na een uitgaansavond was de deur gewoonlijk nog niet op slot, en sliep mijn moeder pas als ze de laatste had horen thuiskomen. Maar vrijdagavond was destijds nog geen uitgaansavond, en het was ook niet de tegenwoordige tijd: nu gaat men pas echt stappen op een tijdstip dat wij in onze tijd alweer thuis kwamen.
Ook toen hadden we al een trukendoos. Steentjes tegen het slaapkamerraam van de broers en zussen. Dat vereiste wel enige vaardigheid: die ramen waren boven en de steentjes mochten niet te groot zijn.
Onze ouders sliepen beneden, en zeker de oude heer wenste ik niet wakker te maken.
De trukendoos werkte niet. Ik hoorde vele malen steentjes hun doel bereiken, maar er kwam geen enkele reactie. Ik kreeg het op deze manier ook niet warmer, en besloot tot de laatste truuk: het WC-raampje.
Om daar door te kunnen, moest wel mijn jas uit en mijn tas aan de kant. Een opstapje georganiseerd om rustig het raampje te kunnen verwijderen en dan moest ik er precies door kunnen.
De WC was nog van het model "ton met een plank erboven". Ik hing halverwege naar binnen en tastte naar een landingsplaats. Hé, hier moet toch ongeveer de plank zijn waar je op moet zitten? Oeps, voorzichtig, de deksel ligt niet op de opening…
Maar ik ontsnapte aan die geurige vernedering, en kwam heelhuids binnen, en rechtop.
Op het moment dat ik de WC-deur opende om mijn tas en jas naar binnen te halen via de achterdeur, ging het licht in het achterhuis aan en de deur van de keuken open.
Mijn moeder stond me verbouwereerd aan te kijken. Ze was wakker geworden van mijn gescharrel, maar dacht eerst dat ze gedroomd had, en nu had ze nog een zweem van inbrekersalarm in haar ogen: "Hoe kom jij hier nou?"
Ze heeft nog een lekkere dubbele boterham voor me gemaakt en een beker warme melk.
Maar ik heb die zaterdagmorgen (niet heel vroeg) wel geschaatst: er stond zo’n 2 centimeter water op het ijs, maar ik heb geschaatst tijdens dat ijsvrij!
Vriendinnetje was er overigens niet bij, telefoons waren nog dun gezaaid, thuis mocht ik er niet aankomen, want "die was van de begrafenisvereniging". Mobieltjes kwamen nog niet eens voor in Science Fiction verhalen, daar moesten ze zich behelpen met telepathie...
De precieze datum kan ik niet terugvinden. De vrije zaterdag werd ingesteld op 23 december 1960. Of kwam voor ambtenaren de vrije zaterdag later? Half september 1960 begon mijn baan in Groningen en in mei 1961 waren mijn moeder en stiefvader verhuisd. De nauwkeurigste tijdsbepaling is: de winter 1960/1961. In de meteorologische gegevens kon ik deze vorstperiode niet eenduidig terugvinden.
Cognitief psycholoog Joost heeft me ooit uitgelegd, dat herinneringen niet chronologisch worden opgeslagen, maar naar emotionele impact. Daar houden we het dan maar op.
In die tijd, in minder winterse omstandigheden:
ik bij dezelfde achterdeur, en met vriendinnetje.
ik bij dezelfde achterdeur, en met vriendinnetje.
4 opmerkingen:
Wat een mooi verhaal!
Klinkt als jouw 'tocht der tochten'.
Het was na 1962, omdat ik dat jaar mijn studie in Groningen begon.
Op een zaterdagmorgen was alles ijzel.
Auto's zaten er dik onder, ijspegels hingen er vanaf.
Ik wilde naar mijn ouderlijk huis, normaal met een bus naar Friesland.
Ik liep over ijs naar het station, vanaf de Nieuweweg, het verlengde van de Poelestraat, treinen reden, het waren nog dieseltreinen.
Niet één keer gevallen.
Ik nam die naar Leeuwarden, vandaar die zuidwaarts.
Inmiddels was het zover gedooid of gestrooid dat mijn vader me met de auto van het station kon halen.
Hoogspanningsleidingen waren door het gewicht wel hier en daar geknapt, maar in Z Friesland geen stroomonderbreking.
Wat een geweldig verhaal. Knap dat je al die details nog weet.
Geweldig verhaal. Het moet haast wel dezelfde winter zijn geweest als toen ik in de bus van Wognum naar Hoorn zat en de bus inderdaad ook door de bollende weg in de graskant belandde. We hadden geen notie van het gevaar maar vonden het spannend. Het was ook een legitimatie om een beetje te laat op school te komen want als er IETS force majeure was, dan wel de bevroren weggetjes in West-Friesland. Het was rond de 20 graden onder nul herinner ik me en het gold inderdaad als meisjesachtig om met de bus te gaan. Maar die dag mocht het.
Met plezier gelezen Dwarsbongel. :-)
Ik ben dus weer terug. Het gaat niet lukken alles met terugwerkende kracht te lezen en te bekijken. Maar vanaf nu ga ik proberen de blogjes weer bij te houden.
Een reactie posten