Klaas was op weg naar een afspraak die hij niet mocht missen. Op fiets, en het was donker en hondeweer. Zijn route voerde hem over een smal, bochtig fietspad door het bos, dat hi goed kende, maar dat hielp in deze omstandigheden maar weinig.
De regen kwam met bakken uit de hemel, het stormde en onweerde.
Hij had haast,maar het was oppassen nu met de scherpe bochten, zo met de regen die in zijn gezicht plensde.
Er was nog een telefoontje gekomen toen hij al met de deurkruk in de hand stond om te vertrekken. Hij had gedacht dat het misschien ging om het afzeggen van de afspraak, maar het was een ander, urgent onderwerp dat niet toeliet om af te raffelen.
Zo snel als hij kon spoedde Klaas zich over het donkere fietspad. In een van de scherpe bochten voelde hij zijn achterwiel even wegglijden, eigenlijk niet zo gek bij deze hoeveelheid water op het gladde asfalt. Gelukkig was zijn verlichting perfect in orde.
Soms gaf het weerlicht zelfs in het bos genoeg licht. Het onweer leek nu wel erg dichtbij te komen. De tijd tussen de flits en het gerommel werd steeds korter.
Hij schrok: tegelijk met de volgende felle donderslag kwam - een tegenligger met grote snelheid de binnenbocht door, hij en de tegenligger maakten beide een noodstop. Ze stonden met de sturen tegen elkaar. Klaas slaakte een knetterende vloek.
De tegenligger leek even naar adem te happen, dan: ″Dat vloeken, daar zal God je voor straffen! Zo′n schandelijke godslastering dient nergens toe!″
Die stem, daaraan herkende hij Hendrik, onder collega′s apostel Hendrik genoemd. Klaas was nu helemaal woest.
″Hendrik, jij bent degene die die vloek veroorzaakt door je roekeloze gedrag! Wat is erger, vloeken of een vloek uitlokken?″
Klaas was nog niet uitgepraat of de bliksem spleet de boom waartegen Hendrik geleund stond, vrijwel tegelijk een knetterende donderslag. Hij voelde zelf een tinteling door zijn hele lijf gaan.
Hendrik lag doodstil op de grond, half onder zijn fiets. Tja, dacht Klaas, altijd was Hendrik er als de kippen bij om mensen te corrigeren als iemand vloekte of ″het geloof″ ter sprake kwam, toch wist hij veel minder van de Bijbel en het christendom dan Klaas zelf, die er mee opgevoed, maar dat ontgroeid was.
Hendrik was gelovig geworden omdat hij anders van zijn schoonmoeder geen verkering mocht hebben met zijn Gerda, die inmiddels haar heil elders had gezocht. Dat had Hendrik alleen maar dweperiger gemaakt leek het wel.
Klaas pakte zijn telefoon, belde 112, en probeerde uit te leggen hoe de hulpdiensten hier ter plaatse moesten komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten