Na een poëzie-evenement liepen we met een groepje naar huis. Marijke liep alvast door, ik liep met Joke, de nestrix van de dichtersgroep, nog even napratend door een doolhof van hoge coniferen. Eigenlijk was het geen doolhof want je kon er bij elke rij aan beide kanten uit. Ik verbaasde me dat Joke hier was, want ze was een hele tijd geleden overleden, en ook de dichtersgroep was al een aantal jaren geleden ter ziele gegaan.
Zo verbaasde het me ook, toen ze me bij het afscheid op de mond kuste: zoiets intiems had ze nog nooit gedaan. Ik vroeg haar om Freek, haar man, te groeten. Freek kwam juist naar buiten, en liep dwars over het braakliggende, oneffen terrein recht naar me toe, met de duidelijke bedoeling met me te praten. Even vreesde ik dat hij verhaal kwam halen over die zoen, die toch niet mijn initiatief was geweest, maar Freek was zijn hele leven een vreedzaam mens geweest, waarmee ik op goede voet stond.
Hij vroeg me even mee te lopen naar een bouwput vlakbij, tussen de bomen. Hij maakte zich zorgen en vroeg me of ik dacht dat het plateau dat daar was aangelegd, stevig genoeg zou zijn. Het leek op een kruising tussen een uitzichtpunt en een losplaats, met een provisorische balustrade langs het enkele meters diepe gat. Ik zei dat hij, om zeker te zijn, dat het beste kon vragen aan de opzichter, maar de aanpalende directiekeet was nu verlaten. We liepen er omheen en konden daar half de kuil in. Daar zagen we dat het platform goed gestut was.
De enorme machine, die daar aan het werk was, begon zich te verplaatsen en wij liepen er achteraan. Langs de smalle straat met ter weerszijden rijen hoge beuken, reed de machine naar een ander perceel en ging daar aan het werk. Blijkbaar kon de machine geheel zelfstandig werken, zonder dat iemand hem hoefde bedienen. Terwijl we stonden te kijken verrees het casco van een gebouw van twee verdiepingen vanuit het niets.
Er kwam iemand aanlopen, die in een soort trechter aan de voorkant van de machine opdrachten gaf. Hij zei tegen de machine dat die nu woorden moest gaan sorteren; er was geen twijfel mogelijk dat wij dat goed hadden verstaan.
De machine vertrok en wij liepen naar het gebouw. We kwamen langs een rond gat in de grond van ongeveer een meter in diameter en een halve meter diep. Onder in die kuil zag ik drie koperen bladveren in bijna een gelijkzijdige driehoek. "Ja", zei de opzichter, "dat is van de 380 Volt aansluiting waarmee de machine is opgeladen. Het is nu uitgeschakeld, maar raak het toch maar niet aan.
We liepen het gebouw in, keken rond en gingen over de kale betonnen trap naar boven. Ik vond de ramen daar nogal klein, je zou met grotere ramen een mooi uitzicht op de bosrijke omgeving kunnen hebben.
Op de weg waarlangs we gekomen waren klonk het geluid van zwaar verkeer. Het koste nogal wat moeite om door die kleine, en eigenlijk te hoog geplaatste ramen te zien wat dat was. Het bleken twee vrachtwagens, volgeladen met lange boomstammen. "Verdorie", riep de opzichter woedend, "ik heb gezegd dat hij woorden moest sorteren, geen bomen! Waar komen die bomen nou weer vandaan?"
Blijkbaar had hij een digitale assistent ingeschakeld op zijn smartphone, want die beantwoordde prompt zijn vraag: "Die komen van het plaatselijke kerkhof, de Wolfsbergen. De fijnsparren daar waren allemaal aangetast door een kever die Letterzetter wordt genoemd. Omdat het niet meer veilig was voor bezoekers, zijn de bomen gekapt."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten