Als je bij Johan op bezoek was geweest, was zijn vaste afscheidsgroet: "Mooi da'j d'r waren!" 1
Johan was 11, ik was 14 toen we elkaar leerden kennen. Toen waren we ook ineens broers, want in juni 1957 trouwde mijn moeder met zijn vader. Hij was een van de negen kinderen van die vader, de op een na jongste. Ik was enig kind van mijn moeder.
Wij hadden tien jaar bij haar ouders gewoond, in het laatst alleen bij opa, een gepensioneerd hoofd ener School met den Bijbel.
Het was de overgang van een eigen kamertje, naar een slaapkamer waar vier jongens sliepen, en waar in dat huis zes tieners en twens hun huiswerk moesten doen, en voorbereidingen voor catechisatie, verenigingsleven en een muziekkorps.
Het was ook een cultuurschok: van een woning met een keurig onderhouden tuin, grenzend aan het bos, van een straat waar artsen, leraren, wethouders en een dominee woonden, naar het rommelige erf van een klompenmakerij in een agrarisch dorp.
Over opa's huis schreef ik al eens een blog, met een foto erbij waarop te zien is hoe opa's blauwe regen aan de gevel er nog was: 161102 - Familiedag, blauw bloed en sanitaire voorzieningen.
Het was geen grootse bruiloft. Als een oom, broer van mijn vader, geen kiekjes had gemaakt, waren er waarschijnlijk geen foto's geweest. Hij gaf mij later enkele negatieven.
Het gezin in nieuwe samenstelling ging op de foto, inclusief de partners van de oudste broer en zus en een kleinkind. Het kleinkind is anderhalf jaar jonger dan de jongste zoon. Ik zit links vooraan, Johan zit achter mij met zijn jongste broer.
We zijn nu 65 jaar verder. Op 4 februari is Johan overleden. Hij was van de broers en zussen degene waarmee ik het meeste heb opgetrokken en contact gehouden.
Van die 10 broers en zussen (ik incluis) is de helft nog over. Er is een foto die ongeveer halverwege tussen toen en nu gemaakt is, op een familiedag waarschijnlijk.
Het trof mij, toen ik de foto weer zag, dat de nog levenden er allemaal bij elkaar staan, de vier broers rechts en de achterste van de zussen.
Ik paste me aan, ik leerde Drents. Een van de eerste Drentse vertalingen die ik leerde, was, dat de Bijbelse jongelui Sadrach, Mesach en Abednego, in Aalden soms Zaodzak 2, Meelzak en Albert Negenoog werden genoemd.
Het meest trok ik op met Johan. De voorlaatste keer dat ik bij hem was, hadden we het nog weer eens over de Nebukadracekar. Dat was onze versie van een racefiets, waar we later nog een "zijspan" aan maakten. Die exotische naam was afgeleid van de Babylonische koning die Zaodzak, Meelzak en Albert Negenoog in het vuur liet gooien, omdat ze "niet umliek wollen". 3
Dat oude fietsje was een doortrapper. We hadden een keer een springschans gemaakt door een steigerplank tegen een bult zand op te leggen, ongeveer op de plek net achter waar hij op deze foto poseert. Toen nog zonder zijspan. Johan reed met een flinke gang tegen die plank op, maar helaas, geen kettingkast: zijn nieuwe spijkerbroek kwam tussen de ketting, en scheurde open van onder tot aan het kruis. Mam zag het gebeuren vanuit de kamer, en schaterde het uit.
Niet vanwege die broek herinnerde Johan zich, maar vanwege zijn beteuterde gezicht!
We hadden ons "geheime" hok gemaakt in de hanebalken van de keet waarin de klompenmakerij zat. Soms lagen we er een poos te lezen in cowboy- of detective romannetjes, of een exemplaar uit de stapel van het jeugdblad "Arend" waarop ik geabonneerd was geweest.
Daar hielden we ons schuil als Pap een persoonlijke onweersbui had. En daar was niet veel voor nodig.
Tussen Pap en mij was het al vrij snel misgelopen, en naarmate Johan opgroeide durfde hij ook meer weerwoord te geven.
Na het eten werd door Pap altijd een stuk uit de Bijbel gelezen. Dat ging hem niet altijd gemakkelijk af. Een keer bij een langdurige aarzeling van Pap, zei Johan: "Dik woord, sla maar over!"
's Zondagsmiddags vroeg Pap na het eten altijd aan een van ons, over welke tekst de dominee gepreekt had, dan las hij die tekst voor. Het was ook om te controleren of je wel naar de kerk geweest was en of je opgelet had.
Een keer toen Johan gespijbeld had, was zijn antwoord: "Dat ging over de zonde, hij was d'r vierkant tegen!"
Niet dat we onafscheidelijk waren, we hadden allebei onze eigen vriendenkring.
De andere broers en ik waren naar de LTS in Coevorden geweest. Dat was verder fietsen dan Emmen, maar die school stond beter aangeschreven. Johan ging naar de nieuwe, net geopende christelijke LTS in Emmen om het timmervak te leren.
Ik werkte toen al in Groningen en mocht om het andere weekend thuiskomen.
Johan ging bij de Marine, als beroeps. We schreven elkaar brieven in die tijd. We hadden allebei een rood tinneroy jack, Johan tekende zijn brieven met de afzender Roodjek. Maar de Marine beviel hem toch niet zo goed, en hij kreeg het voor elkaar om niet de volle tijd uit te hoeven dienen.
We hebben het pas ook nog gehad over onze fietsvakantie in die tijd. Ons eerste doel was Amsterdam. We kwamen de eerste dag maar halverwege, doordat Johan 's morgens pas thuiskwam uit dienst. We hebben bij een boerderij gevraagd of we in de hooischuur mochten slapen. Dat mocht, als we lucifers en aanstekers in bewaring gaven.
We zouden in Amsterdam naar een camping, maar de ouders van onze vriendin daar vonden het zo gezellig dat we de hele week gebleven zijn. De tent die ik voor die vakantie op de kop getikt had is ongebruikt gebleven. Die vriendin hadden we leren kennen doordat ze een keer in ons dorp logeerde, bij familie van haar Amsterdamse buren.
Het volgende reisdoel was Delfgauw, waar oudste zus Hennie woonde met haar gezin. We hebben die week Delft bekeken, ook het vrouwelijk schoon. Zo liepen we er achter een paar jongedames. Wij praatten Drents met elkaar, en hoorden de meisjes zeggen: "Hoor je dat, het zijn Duitsers!" Dat vonden ze blijkbaar eng.
Ook de terugweg naar Emmen haalden we niet in een keer. We hebben in een droge sloot geslapen, het was warm genoeg. En Johan sloeg nog een keer over de kop, hij slipte door een gleuf tussen de tegels van het slechte fietspad. Zijn fiets stond op de kop, op de plunjezak die overdwars op zijn bagagedrager zat, hij lag er naast. Zijn bezeerde knie heeft hij bezworen door hem in beweging te houden.
Daarna hadden we allebei ons werk, stichtten allebei ons eigen gezin. We zagen elkaar bij verjaardagen en dergelijke bijeenkomsten.
Pap had tegen het eind van zo'n avond de gewoonte om te gaan lopen scharrelen en aanstalten te maken om naar bed te gaan. Er waren een keer vroegere buren op bezoek, toen Pap ook met dat ritueel begon. Johan zei op een gegeven moment: "Kom vrouw, wij gaot hen bedde, de visite zal ook wel hen hoes willen!" 4 Die uitspraak is ook zo'n familieklassieker geworden.
De gezondheid van Tineke speelde een belangrijke rol, maar ik herinner me Tineke als een lieve, goedlachse en dappere vrouw die Johan goed weerwoord geven kon, maar ook makkelijk omging met zijn grappen en grollen.
Mijn huwelijk was minder bestendig, ik raakte met mezelf in de knoop en ben na 30 jaar gescheiden. Enkele jaren later vond ik Marijke.
Tineke was de eerste van de familie die mij met Marijke zag en ons binnen nodigde, toen we langs hun huis liepen op de terugweg van het kerkhof, waar ik op de verjaardag van mijn moeder altijd even naartoe ga.
Het verdriet van Johan, toen hij Tineke moest laten gaan, in november 2002.
Dan dat onverwachte telefoontje van Johan, in april 2003. Wat ik er van vond als hij een vriendin meenam naar mijn verjaardag. Hij had gemerkt dat sommige familieleden vonden dat hij er wel wat snel mee was.
Hij kende haar al langer en zij kende Tineke ook, vertelde hij. Aan zijn stem hoorde ik dat het goed was, en dat zei ik ook. Want als je iets goeds laat voorbijgaan op het moment dat het er is, ben je het misschien voorgoed kwijt.
Dat de combinatie Rika en Johan goed was is voor iedereen duidelijk. Twee mensen met allebei groot verdriet in hun bagage, die er samen iets moois van hebben gemaakt.
En dat eindigt nu op deze droevige manier, en Rika blijft weer alleen achter.
De afscheidsdienst was in kerkgebouw Ichthus. In de tijd dat mijn moeder en ik bij opa en oma woonden, is dat gebouwd en kwam ik er elke zondag. Pas een paar jaar geleden ontdekte ik dat de architect een neef van mijn moeder was, die ook de kerk in Aalden ontworpen heeft, waar de huwelijksfoto va Pap en Mam gemaakt is. Johan was actief in het kerkelijke gebeuren. Hij zong in het koor, net als Mam vroeger. En in de dienst refereerde de dominee er aan, dat alles wat je daar zag dat van hout was, door Johan was gemaakt.
De laatste keer heb ik een poos naast Johans bed gezeten. Hand in hand.
Tot hij zijn hand terughaalde: hij had het zo warm.
Terwijl ik daaraan terugdenk zie ik zijn gezicht voor me, met die schalkse blik van hem, en hoorde hem in gedachten zeggen: "'t Was ook allèn maar umda'j zukke lekker kôlle handen hadden!" 5
Het blijkt de laatste keer te zijn geweest, en ook toen zei Johan: "Mooi da'j d'r waren!"
Het was ons definitieve afscheid, en ik zeg: "Johan, mooi da'j d'r waren!"
Zonder jou was voor mij het leven minder kleurrijk geweest. En je bent de enige geweest die er een keer tussen sprong toen Pap me onterecht beschuldigde. Je was voor mij het dichtste bij in dat nieuwe gezin en heel vaak een lichtpunt in die moeilijke periode.
Maar je andere afscheidsgroet: "Maol naokommen" 6, hoop ik nog een poosje uit te stellen.
1 Fijn dat je er was.
2 zak met gedorst graan.
3 omdat ze niet wilden gehoorzamen.
4 Kom vrouw, we gaan naar bed, het bezoek zal ook wel naar huis willen.
5 't Was ook alleen omdat je zulke lekker koude handen had!
6 Kom nog een keer weer, of: kom ook eens bij ons.